Uitritconstructies
Standpunt ANWB
Sinds de komst van woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/uur zijn uitritconstructies overal te vinden. Uitritten zijn van oudsher aansluitingen van erf, bedrijfsterrein of garage op de openbare weg. De voorrangsregel voor uitritten is simpel: wie van een uitrit komt, moet altijd voorrang verlenen. In de jaren ’70 is men de uitritconstructie gaan gebruiken om het verblijfskarakter van een woonerf en later van woonstraten te benadrukken. Het prettige van een uitrit is dat deze past bij de inrichting van woongebieden. Ook voetgangers op de doorgaande weg hebben bij een uitrit immers voorrang. Er zijn bovendien geen borden en wegmarkering nodig.
Volgens het landelijke beleid Duurzaam Veilig hebben uitritconstructies de functie om wegen met verschillende snelheidslimieten op elkaar aan te sluiten en de voorrang te regelen. Hiermee worden ook duidelijke ‘poorten’ gecreëerd die de grenzen aangeven van 30 km/uur gebieden. Bijkomend voordeel is dat de snelheid wordt geremd, doordat men een drempel moet passeren bij toetreden/verlaten van een 30 km/uur gebied. In de praktijk zien uitritconstructies er echter vaak verschillend uit, ondanks de landelijke richtlijnen die hiervoor gelden. Dit leidt tot veel verwarring bij weggebruikers over de betreffende voorrangssituatie.
Wat vindt de ANWB?
De ANWB vindt dat het in het verkeer absoluut duidelijk moet zijn wie er voorrang heeft. Een uitrit blijkt in teveel gevallen niet duidelijk. Het doel van een uitrit, automatisch voorrang verlenen aan iedereen op de doorgaande weg, wordt wél bereikt met middelen die we al jaren tot onze beschikking hebben: voorrangsborden en haaientanden. Het enige verschil tussen een uitrit en een normale voorrangssituatie is dat kruisende voetgangers op de doorgaande weg in het laatste geval géén voorrang hebben. Dat verschil is in onze ogen te klein om het gebruik van de uitrit in grote aantallen te rechtvaardigen. Bovendien kent de uitrit met zijn verhoogde plateau intussen meer nadelen dan voordelen. De ANWB pleit er niet voor om alle uitritconstructies weg te halen, maar om op bestaande uitritconstructies de gewone voorrangsregels toe te passen met borden en haaientanden. Voorrang is te belangrijk om er twijfel over te laten bestaan. Een andere oplossing zou zijn om de wetgeving zodanig aan te passen dat er een wettelijke definitie van de uitrit komt.
Wat is het probleem?
In tegenstelling tot de natuurlijke situatie bij vroegere erven en bedrijfsterreinen moet er bij een woonstraat een kunstmatige uitrit worden geconstrueerd. Er zijn vanuit de wet echter geen bepalingen over wat een uitrit is en waar deze aan moet voldoen. Mede daarom is het in de praktijk niet altijd duidelijk voor de weggebruiker of er sprake is van een uitrit of een gewone zijweg. Dat zorgt voor onduidelijkheid als je van rechts komt. Bij een uitrit moet je dan voorrang verlenen aan het verkeer op de doorgaande weg. Bij een gelijkwaardige zijweg moet je dan echter juist voorrang krijgen. Als er een ongeluk van komt, kan dat tot slepende juridische kwesties leiden. Vaak stellen mensen de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk voor de schade vanwege de onduidelijke situatie die is gecreëerd. Zonder borden en wegmarkering zijn weggebruikers bovendien aangewezen op hun kennis van de wet. Veel weggebruikers kennen de voorrangsregels voor uitritten niet. Natuurlijk kunnen wegbeheerders de buurtbewoners informeren over de nieuwe verkeerssituatie, maar dat geldt niet voor mensen die ter plaatse onbekend zijn. Verwarring ontstaat ook als een wegbeheerder ter plaatse van de aansluiting een drempel aanlegt met drempelmarkering. Veel weggebruikers interpreteren dit ten onrechte als een uitrit-achtige constructie. Hier is sprake van een normale wegaansluiting waar verkeer van rechts voorrang heeft. Je kunt van doorsnee weggebruikers niet verwachten dat ze een beeld hebben van de ontwerpeisen die bepalen of er sprake is van een uitrit of niet. Temeer omdat veel wegbeheerders (de deskundigen) uitritten aanleggen die niet aan de landelijke richtlijnen voldoen.
Hoe zou een uitrit dan moeten worden aangelegd?
Een uitrit moet uiteraard duidelijk zijn te onderscheiden van de doorgaande weg. Dat gebeurt in eerste instantie door de constructie. Bij een goed aangelegde uitrit lopen er geen trottoirbanden ‘om de hoek’, maar lopen de trottoirtegels verhoogd door over de zijweg. Trottoirbanden om de hoek geven namelijk de indruk dat het om een zijweg gaat. Ook loopt een eventueel fietspad of trottoir op dezelfde hoogte als de uitrit door. Ze zijn begrensd met inritblokken langs de doorgaande weg, die aansluiten op de trottoirbanden. Als het fietspad of trottoir niet direct langs de rijbaan ligt, maar is gescheiden door een groenstrook, loopt de verharding van het fietspad/trottoir door tot aan de inritblokken. Soms is er alleen een fietspad aanwezig. Ook in dat geval dienen er, gezien vanuit de zijweg, van voor naar achter trottoirtegels te worden aangelegd. Het CROW (het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur) geeft publicaties uit met specifieke ontwerpeisen (zie www.crow.nl). Naast de constructie kan ook het zg. ‘bestemmingscriterium’ duidelijkheid geven. Bijvoorbeeld als er sprake is van een beperkte bestemming: garage, bedrijfsgebouw, boerderij, woning, etc.. Vaak is de achterliggende bestemming van een zijweg echter niet duidelijk zichtbaar voor weggebruikers. Dan is er extra behoefte aan een duidelijke voorrangsregeling met borden en haaientanden.
(Standpunt ANWB Belangenbehartiging d.d. 08-01-2024)