Dwalen op het Dwingelderveld
Nederland, Drenthe, Spier
Het Nationaal Park Dwingelderveld behoort tot de grootste natuurterreinen van ons land. Een heerlijke bestemming voor een gevarieerde herfstwandeling! Het gebied, van oorsprong in dienst van de landbouw met overbegrazing en stuifzand als gevolg, is vanaf het begin van de 20e eeuw beplant met bomen om het bewegende zand te temmen. Vanaf 1991 waait een nieuwe wind. De terreinbeheerders hebben de handen ineengeslagen om natuurlijke ontwikkeling voorrang te geven. Na het afgraven van de bemeste bovenlaag heeft de natuur het gebied razendsnel in bezit genomen. Gevarieerde bossen, open stukken met heide en stuifzand, en natte delen waar veenpluis groeit, wisselen elkaar af.
Hond mee: tijdens deze hele route zijn honden aangelijnd toegestaan. Het eerste en laatste stuk bij de parkeerplaats mogen honden los (dat staat ter plekke aangegeven).
Toegankelijkheid: deze route is niet geschikt voor mindervaliden, vanwege de zandpaden met uitstekende boomwortels. Ook is het vlonderpad niet toegankelijk voor mindervaliden.
Palen: deze route voert voor 70% over onverharde paden.
A. Volg vanaf het Oriëntatiecentrum de witte route tot bij de afrastering van het open gebied.
B. Bij afrastering (T-splitsing) ga je RA langs de afrastering en loop je door naar de verharde weg (Smalbroek). Let op; je volgt vanaf nu de gele route, maar in de verkeerde richting. Dit doe je tot en met D.
C. Ga als je uit bent gekomen op Smalbroek LA, langs Camping Boszicht. Ga na huisnummer 27 LA het bospad in. Bij het einde van het tweede stuk weiland RD bos in en na 50 m. RA. Einde pad LA, daarna 1e pad RA. Bij het tweede bankje vervolgens links aanhouden. Tot slot na het heideveld bij het bankje links aanhouden.
D. Einde pad LA en na 50 m (2e pad) LA. Op viersprong RA. Einde pad bij afrastering LA.
E. Na 300m. RA door dubbele palen. pak over het vlonderpad en voorbij het klaphek de witte route weer op.
Het Nationaal Park Dwingelderveld behoort tot de grootste natuur-/landschapsterreinen van ons land. En is onder ander te bereiken via de A28, afslag Spier/Dwingeloo. Van oorsprong is het een gebied waarvan de vruchtbaarste delen ten dienste stonden van de landbouw met overbegrazing en stuifzand tot gevolg. Met name het westelijk deel bevat vele stuifwallen en – heuvels al dan niet begroeid met jeneverbesstruwelen. De armere delen zijn aan het begin van de vorige eeuw, bebost met vele naaldbomen die voornamelijk de functie hadden van houtproductie ten behoeve van de mijnbouw in Zuid Limburg en het beteugelen van het stuifzand. Vanaf het einde van de vorige eeuw (jaren 90) heeft de terreinbeheerder, in dit geval Staatsbosbeheer, in onderling overleg met de provincie en het Ministerie van LNV besloten om het Dwingelderveld te accentueren als een terrein met natuurontwikkeling. Hierbij werden de kleine heideterreinen en vennen met elkaar verbonden zodat het een groter geheel werd. Dit resulteerde in een meer natuurlijker begroeiing van heide, stuifzand, diverse houtsoorten en struwelen en hierdoor een grotere verscheidenheid aan planten en dieren. Aan het begin van deze eeuw is de laatste landbouwenclave in het bezit gekomen van de natuurbeheerders (Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer). De voedselrijke bouwvoor is afgegraven en verwerkt in een geluidswal ter hoogte van de A28 aan de oostzijde van het Dwingelderveld. De vormgeving van de geluidswal is gebaseerd op de voorkomende stuifzandruggen en is duidelijk te herkennen vanaf de A28. Op het zuidelijke deel is o.a. de autochtone jeneverbes geplant, welke zijn gesponsord door Hooghoudt, die de bessen gebruikt bij de bereiding van de bekende jenever. De jeneverbes komt voort uit de genenbank bij Roggebotzand. Deze genenbank wordt beheerd en aangevuld door Staatsbosbeheer. Op de nattere delen komt met name veenpluis, eenjarig wollegras en dopheide voor. Op de drogere delen staat struik-, kraaiheide en jeneverbesstruwelen, alsook het pijpenstrootje dat in de winter geel/bruin van kleur is. Het nattere deel kan doorkruist worden met behulp van vlonderpaden die hiervoor speciaal zijn aangelegd. Deze paden zijn niet geschikt voor rolstoelers, wandel- en kinderwagens.
4 seizoenen in het Dwingelder Veld
Voorjaar: Na de winterperiode zie je in deze tijd de bomen, struiken en vele voorjaarsplanten ontwaken. In het begin van de wandeling valt vooral het uitlopen van diverse boomsoorten zoals de beuk, berk, eik op, te herkennen aan het frisgroene blad. Het blad van de beuk voelt enigszins zacht aan doordat er haartjes op het jonge blad voor komen. En tijdens het eerste deel van de wandeling, wanneer je het fietspad hebt overgestoken, kom je de lariks tegen. De enige naaldhoutsoort die zijn naalden verliest en in het voorjaar weer nieuwe naalden vormt in kleine frisgroene bosjes van 5 – 7 naalden en die gele twijgen heeft. Ook kom je in dit deel van de wandeling struweelsoorten tegen die bloeien met witte bloemen zoals de krent en de lijsterbes. Het vervolg van de wandeling, nadat je rechtsaf bent gegaan bij de afrastering, is het deel van de vennen en de nattere terreindelen en een droog deel waar de jeneverbes met de struikheide voorkomt. Het is hoofdzakelijk een gebied dat vrij open is met enkele vlieg-/grove den. In het voorjaar en de zomer kun je in de nattere delen en de vennen diverse soorten insecten zien zoals vlinders en libellen, kikkers en mogelijk een adder die zich aan het opwarmen is aan de kant van een zandpad. Tijdens dit deel van de wandeling kom je op een gegeven moment bij het Lheebroekerzand waar je stuifzandheuvels vindt met o.a. kraaiheide. Deze soort heide vormt als het ware een bostapijt dat in het voorjaar, door de bloei, roodachtig verkleurt.
Zomer: In de zomer groeien vele bomen en struwelen. Een van de bomen, zoals de beuk, heeft een dicht bladerdak waar de zon moeilijk of helemaal niet door kan komen. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat de bast van de beuk glad en dun is waardoor de bast kan verbranden. Dit hindert het verloop van de sapstroom van de boom waardoor de boom minder hard zal gaan groeien. Daarom heeft moeder natuur ervoor gezorgd dat de boom een dicht bladerdak heeft, wat ook verkoeling geeft op warme dagen. Kijk ook eens naar boven welke boomtoppen je nog meer kunt zien zoals die van de berk en de grove den. De grove den heeft donkergroene naalden en een kroonvorm die lijkt op een parasol. De eik en de berk hebben een licht bladerdak waar de zon of het licht gemakkelijk in door kan komen waardoor er op de grond verschillende soorten kruidenvegetaties ontstaan in de vorm van bosbes, braam struikheide. In het tweede deel van de wandeling kom je ongetwijfeld diverse vlinders tegen net als andere insecten zoals libellen. Het heideblauwtje vind je op vochtige plekken, langs zandwegen en open ruimtes. Ze dansen met warm weer, in grote getale, op geringe hoogte boven de weg. In het meest noordelijke deel bij de parkeerplaats komt het grote heideveld voor waar de struikheide in het begin van augustus een prachtige paarse gloed geeft over het gehele terrein. Mooi om te zien bij het strijklicht van de (ondergaande) zon. In het nattere deel komt met name de dopheide voor die eerder bloeit dan de struikheide. Het plantje is lichtgrijs van kleur met een hangend rose bloempje. Bij de vlonderpaden kun je het heideplantje zien. Wanneer je, zoals in de bewegwijzering wordt aangegeven, linksaf gaat ter hoogte van huisnummer 27, komen enkele weilanden voor. Hierin kun je reeën spotten ,als je tenminste stil bent. Dat kan zowel overdag als ’s avonds in de schemering. Het pijpenstrootje dat met name in het lagere deel bij de vennen vindt, wordt in de zomer lichtgroen van kleur. De naam pijpenstrootje duidt erop dat in het verleden de pijp werd schoongemaakt met de pluim van dit gras. Kijk in dit deel van de wandeling ook eens naar boven. Het kan zijn dat je verschillende soorten roofvogels kunt zien zoals de havik, sperwer, de buizerd, een valk en misschien wel een uil zittend op een tak van een boom. Je ziet dit vaak aan de randen van het bos of een cluster bomen. Zij vliegen als een zweefvliegtuig, dat wil zeggen op de warme opstijgende lucht oftewel thermiek, als het ware in rondjes. Aan het eind van de zomer komen diverse vruchten voor die je kunt eten zoals die van het Drents krentenboompje, Ook de besdracht van de lijsterbes is dan te zien. De oranje/roodachtige verkleuring van de bessen is in dit jaargetijde duidelijk waarneembaar.
Najaar: In het najaar kun je de soorten bomen en struiken herkennen aan de vele vormen van blad-/naaldenverkleuring. De inlandse eiken verkleuren in verschillende tinten geelbruin en laten de vele eikels vallen. De inlandse eik geeft kleine eikels, de amerikaanse eik daarentegen geeft grote eikels en heeft een prachtige verkleuring in rood/oranje en roodgroen. Deze laatste soort komt voor in het noordelijk deel van de wandeling bij het grote heideveld waar het wandelpad ook loopt. Dezelfde verkleuring geeft ook het Drents krentenboompje/struik die de struweelranden prachtig in een rood/roodoranje gloed zet. Deze soort komt op vele plaatsen in/op het Dwingelderveld voor en ook daarbuiten. In het eerste deel van de wandeling kom je de lariks tegen. Deze heeft in het najaar een prachtige gele kleur en geeft de bodem een mooi geel tapijt. Eenzelfde verkleuring kan ook de beuk geven, de beukennootjes liggen onder de beuk voor de eekhoorns Het pijpenstrootje zal zijn zachte blauw/groene verkleuring verruilen voor een geelbruine tint. De kraaiheide is dan verkleurd van roodachtig naar groen met zwarte bessen waar verschillende diersoorten gek op zijn zoals de vos, marter en diverse vogels. Ook de jeneverbestruwelen bevatten de zwarte bessen die in het verleden o.a. gebruikt werden bij de verwerking van zuurkool en jenever. Ook diverse paddenstoelen zoals de vliegenzwam kun je dan tegen komen. In het eerste deel van de wandeling bij het bosdeel zie je een paddenstoel die grijs van kleur is en in een half ronde vorm voorkomt op berken en beuken de zogenaamde tondelzwam (lijkt wel wat op een olifantenvoet).
Winter: Als de winterperiode aanbreekt zijn de bomen kaal en zijn de soorten te herkennen aan de knoppen van de takken en de bast van de boom. Zo heeft de beuk een gladde bast evenals de amerikaanse eik. De knoppen van de beuk zijn lang, spits en bruin van kleur. De lariks is te herkennen aan de gele kleur van de twijgen/takken. De grove den aan zijn ruwe bast in kleine plakkaten, en zijn donkergroen kroon. De jeneverbes blijft ook groen in de winter. Met name in de winter geeft het gebied een serene rust. Dit voel je nog beter als er een sneeuwdek is. Op de vennen zou je kunnen schaatsen, als het ijs dik genoeg is.
Als je ’s zomers vanonder een beukenboom de zon probeert te zien, gaat je dat waarschijnlijk niet lukken; de beuk is bijzonder effectief in het opvangen van zonlicht. In de herfst natuurlijk wel, maar dan is de zon niet krachtig genoeg meer om de dunne bast te ‘verbranden’. De bruine bladeren bedekken dan de bodem. Na 2-3 jaar zijn ze verteerd en opgenomen in de grond. De bladerdeken wordt dus elk jaar iets dikker. Onder deze isolatielaag is de temperatuur beduidend hoger dan daarboven. Dit komt door de stilstaande lucht tussen de bladeren, maar ook door de rottingsprocessen waarbij warmte vrijkomt. En dat weet een egel ook! Voor zijn winterslaap kruipt hij diep weg onder die dikke warme deken.
Dikke rechte naaldboomstammen zijn het resultaat van nauwkeurig gepland beheer. In een natuurlijke situatie waaiert een boom breed uit, maar in een productiebos staan de jonge bomen dicht op elkaar. Hierdoor groeien ze zo snel mogelijk naar de zon. Staatsbosbeheer voert hier tegenwoordig een beleid dat gericht is op het laten ontstaan van een natuurlijker bos. De uitheemse boomsoorten die hier staan, zoals fijnsparren, Douglas en lariksen, maken geleidelijk plaats voor inheemse soorten als berk, beuk en eik. Sloten worden gedempt, waardoor het regenwater niet langer wordt afgevoerd en het gebied natter wordt. Ook dit zorgt voor meer variatie.
In de herfst explodeert de bodem en zijn de vruchtlichamen te zien van schimmels die in de strooisellaag leven: paddenstoelen. Andere zwammen zijn het hele jaar door zichtbaar! Op berken komen berken- en tonderzwammen voor. Het gebruik van deze zwammen is al heel oud. De 5300 jaar oude ijsmummie Ötzi had berken- en tondelzwam bij zich, waarschijnlijk om vuur te maken en als bloedstelpend en desinfecterend middel.
Vanaf de bank is het de moeite waard om het open veld te bekijken. Met het ven, het strokleurige pijpenstrootje, de gele berken, de groene dennen en de veelkleurige eiken is het herfstpalet uitbundig aanwezig.
Kleurig gevlekte schapen
Schapen horen bij Drenthe en zo vreemd is dat niet. Van oudsher hadden boeren te maken met weinig vruchtdragende akkers op arme zandgrond. Door hun kudde te weiden op de heidevelden en ’s avonds te laten keutelen in de potstal, verkregen zij mest om de gewasopbrengst te verbeteren. Nadat kunstmest het schaap had verdrongen, zijn de schapen nu terug als ecologische grasmaaiers. In de herfst hebben de vrouwtjes kleurige vlekken op hun vacht. Dit komt zo: de rammen krijgen een stempelkussen, een ‘dekblok’, op hun buik gebonden met rood, groen of blauw kleurkrijt. Als een ram een ooi bespringt om haar te dekken, bestempelt hij haar rug. Zo kan de boer nagaan welke ooien gedekt zijn en door welke ram. Ook kan hij zo in de gaten houden wanneer elk schaap moet lammeren.
Het Lheebroekerzand is vermaard om de jeneverbes. Deze conifeer staat op de rode lijst van beschermde planten en komt van nature voor op stuifzand. Dit was vroeger dan ook een open terrein, waar de wind vrij spel had. De wind blies het stuifmeel van de mannelijke naar de vrouwelijke bomen, het ‘roken’ van een jeneverbesstruweel. De wind zorgde ook voor levend stuifzand, waarop de jeneverbeszaden konden ontkiemen. Eind 19e eeuw graasden hier schapen die mest produceerden voor de akkerbouw. Door overbegrazing van de heidevelden ontstonden stuifzandgebieden en de komst van kunstmest maakte schapen overbodig. Jeneverbes had hierdoor de kans te ontkiemen en de jonge plantjes werden niet meer opgegeten, met dit uitbundige jeneverbesstruweel als resultaat. De bessen worden van oudsher gebruikt om zuurkool en jenever te kruiden.
Onder de grove dennen ligt een tapijt van kraaiheide. Al vroeg in het jaar (april/mei) staat de kraaiheide in bloei en kleurt de bosbodem rood. In het najaar is het tapijt groen met zwarte stippen. De glimmende bessen (net als kersen een steenvrucht) zijn voor de mens eetbaar, zij het bitter van smaak. Maar vogels, marters en vossen smullen ervan!
Onder een laag schraal dekzand ligt een dikke laag keileem onder het landijs; fijngemalen stenen afkomstig uit Scandinavië, bestaande uit keien, zand, grind en leem. Door de ondoorlatende keileem blijft het regenwater staan en is de grondwaterspiegel hoog. Het Dwingelderveld is hierdoor op veel plaatsen drassig en vennen hebben het hele jaar door water. De natste gebieden zijn toegankelijk gemaakt door de aanleg van vlonderpaden.