Poëzieroute Wassenaar
Nederland, Zuid-Holland, Wassenaar
Gedichten leiden je door Wassenaar op deze poëziewandeling. Vanuit het oude monumentale hart, via een vrolijke winkelstraat naar woonbuurten in het groen. Even stilstaan hier en daar. Bij leven, dood, een herinnering of gewoon bij de troost van een boom.
Deze Poëziewandeling is gemaakt door de Stichting Poëzieroute Wassenaar.
Hond mee: de hond is aangelijnd toegestaan. Alleen in het park (bij de Brumanlaan) mogen honden loslopen.
Toegankelijkheid: de wandeling is goed toegankelijk, ook over het verharde wandelpad in het park.
Paden: 100% verhard.
Parkeren: op het Berkheiveld in de Berkheistraat kun je gratis parkeren (NB. op dinsdag is er markt op het Berkheiveld en zijn er minder parkeerplaatsen beschikbaar).
OV: neem vanaf het busstation op Station Den Haag Centraal bus 44 richting Wassenaar/Duinrell en stap uit bij halte Dr. Mansveltkade/Duinrell. Loop vanaf hier in 4 minuten naar de Berkheistraat (volg de Van Zuylen van Nijeveltstraat en neem de eerste weg RA, Berkheistraat).
- Verlaat het Parkeerterrein naar de Berkheistraat. Op de monumentale muur staat het eerste gedicht van Bill van der Meulen, Bij het scheiden van de markt.
- Vervolg de Berkheistraat naar rechts en ga bij de rode houten schuur op de splitsing RA naar het kerkhof. Ga door het hek en vervolg het hoofdpad tot boven aan de hellingbaan. Daar ga je LA en volg je het pad richting kerk. Ga voor de kerk RA. Meteen om de hoek op de kerkmuur hangt een gedicht van Ida Gerhardt (1905-1997), De gestorvene.
- Loop het pad terug naar de hellingbaan, ga LA en op de weg weer LA of loop over de begraafplaats om de kerk heen en ga rechts het hek uit. Loop naar het Plein. Voor de pomp ligt op de grond een tegeltableau met het oudste gedicht over Wassenaar, Het dorp Wassenaar.
- Rechts op het Plein staat het baljuwhuis. Ga de straat ernaast RA in, Gang, en loop langs een oud stuk Wassenaar. Aan het eind van de Gang is een parkeerplaats. Loop er rechts langs tot aan de St. Bonifatiusschool, met op de muur de beginregels van een gedicht van Birgit van Zwicht (1986), Scholen in beeld.
- Draai je om en steek het parkeerterrein over naar de Rijnsburgpassage: een passage tussen de gebouwen door. Aan het einde links staat de bibliotheek met boven de ingang twee strofes uit het gedicht Woninglooze van Jan Jacob Slauerhoff.
- Loop door, sla RA de Langstraat in, loop verder naar de glazen overkoepeling van de ondergrondse parkeergarage (voor de Hema). Op de overkapping staat een gedicht van Hans Lodeizen, Het Innerlijk behang.
- Vervolg je weg door de Langstraat, sla bij de rotonde RA de Gravestraat in en loop door tot het molenhuisje, waar strofen uit het gedicht Panorama van Anthonie Donker op de muur zijn geschilderd.
- Aan de overkant, op de hoek van Herenweg 1 staat in de tuin het gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt In memoriam Hendrik Elias Roodenburg etser.
- Loop terug naar de rotonde en ga RD de Johan de Wittstraat in. Loop deze uit tot de Van Zuylen van Nijeveltstraat en steek over. Op de hoek bij nr 202 ligt voor de stoep van De Wassenaarse Krant een tegeltableau met gedicht van A. Marja Stalen op zicht.
- Loop verder de Johan de Wittstraat in en ga bij de volgende rotonde op de kruising bij de Hofcampweg LA. Op de muur van het gezondheidscentrum staat een gedicht van Chris J. van Geel geschilderd Mijn landgoed.
- Draai om naar de rotonde, steek deze over en loop de Hofcampweg in (RD bij de rotonde) tot de Zijllaan, sla daar RA naar de Messiaskerk op nummer 57. Daar staat op het plein voor de kerk een kunstwerk: een bronzen druppel op een sokkel van cortenstaal. In de druppel is het gedicht Gloed van Jaap Zijlstra te lezen.
- Verlaat het kerkplein. Loop terug over de Zijlaan en steek het kruispunt over naar de Burmanlaan. Loop deze af tot het park aan de rechterzijde. Volg het verharde wandelpad naar het gedicht van Fetze Pijlman, Onder de bomen (verwerkt in een kunstwerk).
- Loop RD het park uit en sla RA, Violierenweg. Steek de Clematislaan over en loop RD aan de linkerkant van het water, Fabritiuslaan.
- Loop deze uit, steek de Hofcampweg over en vervolg de weg RD (links van het water). Buig met de sloot mee naar rechts: het wandelpad op.
- Ga aan het einde van het wandelpad LA, Zijllaan. Steek even verderop de Van Zuylen van Nijeveltstraat over en ga RA. Steek de rotonde over, ga LA de Van Oldebarneveltweg op en neem de eerste weg RA, Hugo de Grootlaan.
- Loop deze helemaal uit en ga LA, Johan de Wittstraat. Neem vervolgens RA het Tuinpad en loop dat helemaal uit totdat je naar rechts buigt en de Achterweg in loopt.
- Sla LA op de Schoolstraat, ga op het Plein RA de Berkheistraat in en loop terug naar het startpunt van de route.
Wassenaar wordt voor het eerst genoemd in documenten uit de 12e eeuw. De agrarische nederzetting groeide uit tot villadorp met landgoederen van adellijke types en rijke kooplieden. Kijk maar naar buitenplaatsen zoals Kasteel de Wittenburg en Kasteel Oud-Wassenaar. Voor recreanten is Wassenaar vooral interessant vanwege het knusse oude centrum, Museum Voorlinden – museum voor moderne en hedendaagse kunst – , attractiepark Duinrell en duinreservaat Meijendel.
Vier uur met je vader praten,
Bij het scheiden van de markt.
Nooit gezegde tederheden,
net op tijd bijeengeharkt,
voor ze worden weggeblazen,
als wat herfstblad door de wind.
Het herkennen van de vader
die een arm slaat om zijn kind
Een toepasselijke plek voor dit gedicht omdat het dichtbij het kerkhof is en bij de plek waar de wekelijkse markt is (dinsdag). In het gedicht staat nl. ‘bij het scheiden van de markt’. Willem Karel Damman van der Meulen (1923-2006) kwam met zijn vrouw in Wassenaar wonen in 1958, waar enkele jaren later hun dochter werd geboren. Tot 1995 woonden zij in Villa Oud-Pluymestein, daarna op de Dominee Honderslaan. Hij ging de naam Bill van der Meulen gebruiken rond het einde van de Tweede Wereldoorlog. Geboren in Gorredijk (Friesland) ging hij, met het einddiploma van het gymnasium op zak, werken in het assurantiebedrijf van zijn vader. Daarna startte hij in Rotterdam een reclamebureau. In 1956 werd hij directeur van de uitgeverij Nijgh en Van Ditmar, daarna van uitgeverij A.W. Sijthoff in Leiden. Na zes jaar begon hij weer voor zichzelf met een reclamebureau in Den Haag. Hij overleed in 2006 in Wassenaar. Bill was niet alleen een begaafd tekenaar maar vooral een taalkunstenaar. Carl Doeke Eisma raakte bevriend met hem toen hij in de Spinbaan vlak bij hem kwam wonen. Bill was een eersteklas verteller van prachtige verhalen. Tijdens één van de vele contacten met Bill van der Meulen vertelde Carl hem, dat hij kort voor het overlijden van zijn vader een goed gesprek met zijn vader had gevoerd. De volgende dag vond hij dit gedicht van Bill in zijn brievenbus.
Langzaam zie ik hen gaan
die ik nog bij mij had,
de bocht om van het pad.
Wat gouddoorschenen stof.
Dan wordt het in de hof
nog stiller dan voorheen.
De liefsten.- Eén voor één
Ida Gerhardt kwam met haar ouders in 1923 in Wassenaar wonen op de Lange Kerkdam in het huis naast de NPB. Dat was in het zware eindexamenjaar van Ida Gerhardt. Zij ging elke dag met haar vader met het Hofpleintreintje naar Rotterdam. Daarna ging ze in Leiden studeren, mocht na een jaar door een ruzie met haar ouders haar studie niet in Leiden voortzetten en ging toen in Utrecht studeren. Nadat haar moeder in 1934 overleed werd zij bij de Dorpskerk begraven. Ida’s vader en zus verhuisden kort daarna weer naar Rotterdam. Omdat haar vader († 1953) en oudste zus Truus († 1960) ook in dit familiegraf te ruste werden gelegd, kwam Ida Gerhardt hier regelmatig. Hoewel zij slechts één keer in haar gedichten het Dorpskerkhof in Wassenaar noemt, gaat het ongetwijfeld over dit familiegraf in: ‘De gestorvene’, ‘Tegenstem’, ‘Vergeefs verzet’, en ‘Omzien in deernis’.
Wanneer de Dorpskerk geopend is (op zondagmorgen en dinsdagmorgen) kun je binnen het gedicht ‘Een lied voor de Dorpskerk’ lezen van Willem van Waasbergen (1933-2014, pseudoniem Will Waes) die als predikant aan de Messiaskerk verbonden was in Wassenaar van 1981-1989. Dit gedicht is gerealiseerd bij de heropening van de Kerk na de Stucwerk-Restauratie, op 23 december 1990
Oh landgenoot! Dit dorp dat ieders oog moet strelen,
Wierd door een lange reeks van eeuwen reeds bekroond.
’t Is vruchtbaar – ligt aan zee door zijne hooge duinen.
’t Wierd door ‘t Romeinsche volk in vroeger tijd bewoond.
Eén regel verwijst naar het begin van de jaartelling toen de Romeinen in ons land waren. In het boek Uit de geschiedenis van Wassenaar van Ed Janson lezen we dat de Romeinse keizer Caligula - in 39 na Chr. met zijn leger op een tocht door het Germania van die dagen - de Noordzee bij Wassenaar aanschouwde en daar zo van onder de indruk was dat hij zijn soldaten de branding in stuurde om hun helmen te vullen met water om het vervolgens mee te kunnen nemen naar Rome. Vandaar kreeg keizer Caligula de naam ‘Watergek’ of ‘Wassenar’. Natuurlijk is dat niet meer dan een leuk verhaal en betekent Wassenaar: een droog stuk grond nabij moerasland. In de zevende en achtste eeuw werd dit centrum van Wassenaar al bewoond, dat weten we uit vrij recente vondsten van oude paalsporen, mogelijk van een boerderij. Er kwam ook een kerk. De aan Willibrord gewijde, rond 1150 gebouwde Romaanse kerk. Bij een kerk hoort een herberg. Onder de funderingen van ‘t oude Regthuys zijn sporen aangetroffen van een mogelijke herberg uit de veertiende eeuw. Natuurlijk is er veel veranderd in de loop der eeuwen, maar desalniettemin is dit een historische plek.
Dit gedicht verscheen in deel VII van de acht delen van De Nederlandsche Stad- en Dorp-beschrijver die tussen 1793 en 1801 verschenen. Ieder deel bevat korte gedichten over steden en dorpen met daarbij een illustratie. Deze serie werd uitgegeven door uitgeverij Branse in Amsterdam. De inhoud is verzorgd door de Amsterdamse broodschrijver Lieve van Ollefen en vanaf deel V deed hij dat in samenwerking met R. Bakker. Wie precies dit gedicht geschreven heeft is niet bekend.
Elke dag als ik naar school toe ga,
Sta ik steeds weer te turen
naar die mooie hoge muren.
Dan kom ik op dat grote plein,
waar kinderen aan het spelen zijn.
Dit pad is het begin.
We gaan de school nu in.
Birgit van Zwicht (1986) schreef dit gedicht in 1997 en opende met het voorlezen hiervan de expositie ‘Scholen in beeld’ op de Open Monumentendag. Zij schreef dit gedicht omdat haar school, de Bonifaciusschool, met sloop werd bedreigd. Gelukkig bleef deze school, in 1917 gebouwd in de stijl van de ‘Nieuwe Haagsche School’ naar een ontwerp van de Haagse architect Co Brandes in samenwerking met architect Wouters, gespaard en werd het een Rijksmonument.
Na het atheneum op het Adelbert College en de studie verloskunde in Maastricht werkte Van Zwicht van 2008 - 2013 als verloskundige in Nieuwegein. In die jaren deed ze ook haar master in klinische epidemiologie. Sinds 2012 werkt ze aan haar promotiestudie in het LUMC, waar ze als klinisch verloskundige werkzaam is. Ze woont met haar man en kinderen weer in Wassenaar.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Nooit vond ik ergens anders onderdak.
Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak.
Een tent werd door den stormwind meegenomen.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Zoolang ik weet dat ik in wildernis.
In steppen, stad en woud dat onderkomen
kan vinden, deert mij geen bekommernis.
Slauerhoff (1898-1936) was een belangrijke Nederlandse dichter en romanschrijver tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Hij schreef ‘Woninglooze’ niet omdat hij woningloos was, maar hij had al op jonge leeftijd een diep verlangen om de wijde wereld in te trekken. Hij wilde naar zee, maar zijn vader stond erop dat hij medicijnen ging studeren. Hij vond een compromis tussen zijn toekomstige verlangen en wat zijn ouders van hem verwachtten: hij werd scheepsarts naar het Verre Oosten, Latijns-Amerika en West Afrika. Over dat zeemansbestaan schreef hij honderden gedichten, waarin hij zijn afkeer van de geordende maatschappij onder woorden bracht. In zijn latere bundels gaat het vaak over het lot van de gedoemde zwerver, die door zijn driften eindeloos wordt voortgejaagd. Tussen zijn reizen door was hij in Nederland waar hij meestal waarnam in artsenpraktijken. Hij woonde in 1932 en 1933 met zijn echtgenoot, de danseres Darja Collin, op de Backershagenlaan in Wassenaar. Hun wegen scheidden zich toen.
Maar ik heb het je al vergeven,
want ik weet dat je nog ergens bent.
Vannacht nog, toen ik door de stad dwaalde
zag ik je silhouet in het glas van een badkamer.
En gisteren hoorde ik je in het bos lachen.
Zie je, ik weet dat je er nog bent.
Hans Lodeizen (1924 Naarden - 1950 Lausanne) was de zoon van de puissant rijke directeur van de internationale handelsmaatschappij Müller & Co., studeerde korte tijd rechten in Leiden, maar ging over op biologie en liep college te Amherst, Massachusetts in de VS. Daar trof hij de dichter James Merrill en andere jonge talenten. Lodeizen leed echter aan leukemie en keerde voortijdig terug naar Europa, om de laatste maanden van zijn leven te verblijven in een Zwitsers sanatorium. Hij bracht een deel van zijn korte leven in Wassenaar door in zijn ouderlijk huis maar verbleef liever elders. Fam. Lodeizen woonde vanaf 1933 op de Wilhelminalaan en vanaf 1936 in Villa Schouwenhoek. Lodeizens enige, bij zijn leven, gepubliceerde bundel Het innerlijk behang werd tot aan 1990 vijftien keer herdrukt, wat op zichzelf al zijn immense populariteit weerspiegelt.
Denk niet dat alles tot een doel moet strekken,
want ook de vogels weten niet waarheen;
hun ruime vlucht, het dappere vertrekken,
die zwerm die aan de horizon verdween.
Alles spant samen om de hoop te wekken
dat door de nevels van de plichten heen,
nog een weids vergezicht moet zijn t’ontdekken,
Dat ons tot nog toe slechts in droom verscheen.
Anthonie Donker (1902-1965) is een pseudoniem van Nico Donkersloot. Behalve schrijver, dichter en literair vertaler was hij hoogleraar Nederlands en werd hij na de Tweede Wereldoorlog politiek actief en Eerste Kamerlid. Donkersloot schreef al gedichten tijdens zijn middelbare schooltijd in Rotterdam. Zijn studie Nederlands werd onderbroken door dienstplicht en tbc waarvoor hij in Zwitserland moest kuren. In 1929 werden hem twee belangrijke literaire prijzen toegekend. In 1930 richtte hij een literair tijdschrift op. Inmiddels was hij leraar in Zwitserland en er volgden zeer productieve jaren. Hij keerde in 1936 naar Nederland terug wegens een benoeming tot hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij betrokken bij verzetsactiviteiten. Hij werd opgesloten in de Scheveningse strafgevangenis en in gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel. In augustus 1942 kwam hij vrij door een vergissing van de bezetter. Hij dook onder bij zijn uitgever Bakker in de Crocusstraat in Wassenaar. Vanuit zijn kamer hoorde hij pianospel van Mies Dadema, zij woonde op de Hyacinthstaat. Donkersloot, die twee maal eerder was gehuwd, trouwde op 27 juli 1945 met haar in Wassenaar en zij vertrokken kort daarna naar Amsterdam waar hij zijn werk hervatte. Vanaf 1956 was hij hoogleraar in de algemene en vergelijkende literatuurwetenschap. Na de oorlog zat hij enkele jaren voor de PvdA in de Eerste Kamer, eind jaren ‘50 sloot hij zich aan bij de PSP en liet hij zijn stem horen in protesten tegen de atoombewapening. Een slepende ziekte kon hem op het laatst van zijn leven niet weerhouden verre reizen te ondernemen om lezingen te houden over Nederlandse literatuur en de plichten, verbonden aan zijn hoogleraarschap en andere functies, nauwgezet te vervullen. We stuitten in zijn bundel Grondtoon op dit gedicht en wij hadden als bestuur direct het gevoel dat dit gedicht bij de molen een juiste plek krijgt. In de eerste 2 strofen staan woorden als: plichten, maar ook dat niet alles tot een doel moet strekken en er wordt gesproken over een weids vergezicht. Dat alles doet onmiddellijk denken aan de drie gebruikersgroepen die hier rondom de molen hun werk doen. In het molenhuisje is de notaris bezig met alles wat met plichten en wetten te maken heeft voor iedereen goed te regelen. Een verdieping hoger, iets verder bij de aarde vandaan, worden werken van kunstenaars tentoongesteld. Kunstenaars leren ons vaak naar een andere realiteit te kijken, ver van de dingen van de dag. Weer een stukje hoger de wieken van de molen en de trans rondom van waaruit je een weids panorama hebt. Dat is het werkgebied van de molenaar. Alles spant hier dus samen, zoals er in het gedicht staat.
Hij heeft alleen maar met zijn grote ogen
verbaasd aandachtig om zich heen gekeken.
En met een vaste hand weloverwogen
zijn schoongewassen wereld uitgetekend.
Tot zij er was, tot, in de fijnste voegen,
en tederste schakeringen aanwezig,
schaduw en licht elkaar op handen droegen.
Zo zorgzaam was hij met de etsnaald bezig.
En met de plaat, de poestdoek en het wiel
schiep hij de vergezichten van de ziel.
Ook in dit gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt gaat het over vergezichten, maar dan vergezichten van de ziel. Hoewel Schulte Nordholt (1920- 1995) in Zwolle was geboren en Roodenburg (1895 - 1987) in ‘s-Gravenhage, hebben beide kunstenaars lange tijd tot aan hun sterven in Wassenaar Zuid gewoond en waren met elkaar bevriend. Hun graven liggen dicht bij elkaar op het Dorpskerkhof
Schulte Nordholt heeft veel bundels en publicaties op zijn naam staan en Roodenburg schilderde en etste vooral stadsgezichten. In de oorlog werd Schulte Nordholt door de bezetter opgepakt wegens het verspreiden van nummers van Vrij Nederland. Om geestelijk overeind te blijven in het Scheveningse Oranje Hotel schreef hij gedichten. Van 1950-1962 was Schulte Nordholt leraar geschiedenis aan het Rijnlands Lyceum in Wassenaar. Hij vertrok in 1954 met een werkbeurs voor drie jaar naar Amerika. Van 1966 tot 1983 was hij hoogleraar Amerikaanse geschiedenis en cultuur aan de Rijksuniversiteit Leiden. Hij ontving diverse literaire prijzen, waaronder de Spaanprijs in 1993 voor onder meer zijn bijdragen aan het Liedboek voor de Kerken. Roodenburg, schilder en topografisch etser, woonde vanaf 1925 in Wassenaar. In de jaren zestig kon men bij Nutroma sparen voor een koffie- en ontbijtservies waarop Roodenburgs Amsterdamse stadsgezichten. Roodenburg was lid van vooraanstaande kunstenaarsverenigingen, zoals zoals Arti et Amicitiae in Amsterdam en Pulchri Studio in Den Haag.
Als ik ga schrijven is het al geboren:
Het schrijven is het knippen van de streng.
En het vooroverbuigen om te horen
of het – men kan nooit weten van tevoren –
een lieveling zal worden of een kreng.
Ik had allang de lust hiertoe verloren,
wanneer er niet de wieg was van uw oren,
waarin ik leg wat ik ter wereld breng.
A. Marja is het pseudoniem van Arend Theodoor Mooij (1917-1964). Marja woonde niet in Wassenaar, maar hij verbleef in de Pauwhof, een buitenplaats in ons dorp waar het echtpaar Overvoorde-Gordon gastvrijheid bood aan letterkundigen om in een rustige omgeving te kunnen werken. Marja was geboren in de dorpspastorie van Oude Leije en verhuisde op zevenjarige leeftijd naar Winschoten. Hij volgde na de lagere school de HBS. Zijn moeder stierf toen hij veertien was. In deze periode van verdriet begon het schrijven van verzen voor hem belangrijk te worden, maar hij schaamde zich er ook voor. De keuze van het pseudoniem A. Marja heeft te maken met de beginletters van de voornamen van zijn moeder [Johanna Martina Jacoba ]. Toen zijn vader in Zeeland beroepen werd ging hij in de stad Groningen op kamers wonen en kreeg contact met kunstbroeders, die allen in opstand waren tegen geloof en kerk. Hij debuteerde in 1937 met de bundel Stalen op Zicht, daarna volgden tot 1963 negentien gedichtenbundels. Marja maakte furore met zijn ‘practical jokes’, rigoureuze grappen die hij uithaalde met collega-dichters en schrijvers, die hem niet altijd in dank werden afgenomen. Zijn biografie kenmerkt zich door ongeluk: hij kon van zijn scheppend werk niet leven, had moeite met het behouden van een vaste baan, scheidde twee maal en had al vroeg hartklachten en diabetes. Hij stierf op 46-jarige leeftijd.
Mijn landgoed is niet groter dan
mijn eigen huid, de omvang van
mijn schoen, de omvang van mijn vuist.
Ik gaf het namen in de kleur van regen.
Ik keek er dwars doorheen, vluchtige stof,
en zag de horizon, de lengte van
mijn armen, van mijn benen.
De Amsterdamse Chris J. van Geel (1917 - 1974) zal in ons dorp niet zo bekend zijn; hij woonde hier niet, maar verbleef op de Pauwhof. Op deze buitenplaats van het echtpaar Overvoorde-Gordon. De eerste veertig jaar van zijn leven wordt gekenmerkt door armoede; zijn vader kon als sierkunstenaar en dichter niet rondkomen en het gezin leefde regelmatig van de steun. Chris was niet goed genoeg voor de MULO en had diverse kortstondige baantjes. Hij was goed in tekenen en werd in 1936 op grond van enkele tekeningen zonder toelatingsexamen toegelaten tot de huidige Rietveldacademie. Hij kreeg geld van zijn grootouders, bij wie hij graag was. Zijn grootvader was dichter. Toen zijn grootouders naar Amsterdam verhuisden, trok hij bij hen in. Als beeldend kunstenaar werd hij gevormd door het internationale surrealisme. Historisch gezien is hij een sleutelfiguur tussen de kunsten van voor en na de Tweede Wereld Oorlog, tussen oud en nieuw, klassiek en modern. Vanaf 1948 schreef hij poëzie. Zijn huwelijk met Thérèse Cornips eindigde in een scheiding. Later woonde hij samen met de dichteres Elly de Waard. Hij publiceerde drie gedichtenbundels en in 1973 verscheen het zeer geprezen Enkele Gedichten. Ook als beeldend kunstenaar kon hij zich met succes manifesteren met tentoonstellingen. Van Geel stierf in 1974 op 56-jarige leeftijd.
Een woord kan een geheim bewaren.
Het is een bron in de woestijn.
Een lied, soms rijpt het met de jaren
en glanst als water, gloeit als wijn.
Jaap Zijlstra (1933 - 2015 ) geboren in Wassenaar, volgde de MULO, werd boekhouder en kreeg, na zijn militaire dienst, een baan als administrateur op het Rijnlands Lyceum. Het leek er dus aanvankelijk niet op dat Jaap Zijlstra predikant zou worden. Hij was actief in het kerkelijk jongerenwerk en had talent om jongeren bij de kerk te betrekken. Na een avondstudie van enkele jaren werd hij op zijn 33ste gereformeerd predikant op grond van ‘singuliere’ (buitengewone) gaven. Hij was predikant in Duurswoude, Delfzijl, Vorden en Amsterdam en preekte regelmatig in ons dorp. Vanaf 1965 publiceerde hij poëziebundels. In 2010 ontving hij de Rijnsdorp Prijs voor zijn oeuvre, dat uit ruim 20 bundels bestaat. Hij schreef niet alleen gedichten over het christelijk geloof, maar ook over andere onderwerpen. De laatste jaren verschenen veel lichtvoetige diergedichten. Eerder werden ook bundels gepubliceerd over een specifiek thema zoals Onder mijn groene huid, 1967, over zijn militaire diensttijd, en de bundel Ik zie je zo graag 1991, een bundel liefdespoëzie waarin hij refereert aan zijn homoseksuele geaardheid. Daarvoor ontving hij in dat jaar de prijs van de Vlaamse Poëziedagen. In 2014 spelde burgemeester Van der Laan hem een koninklijke onderscheiding op voor zijn inzet ‘voor de homo-emancipatie binnen de protestants-christelijke gemeenschap’. In het Liedboek voor de Kerken vinden wij tal van liederen van zijn hand. De druppel is belangeloos gemaakt door Anne Marie van Goch, die vroeger een aantal jaren in Wassenaar heeft gewoond, lid was van de Zijlaankerk, waar zij toen in het jongerenwerk Jaap Zijlstra heeft leren kennen. De druppel is onthuld op 4 juni 2018. Deze eerste pinksterdag was een feestelijke dag waarop gevierd werd dat het gebouw van de Messiaskerk 50 jaar bestaat.
Vrienden zijn het, bomen
die gesprekken met je voeren,
je gedachten laten gaan.
Als hun bladeren
het licht laten schommelen.
Het zijn je vrienden, bomen.
Hun schaduw leggen ze
als een arm om je heen,
als je alleen wilt zijn
en niet alleen wilt zijn.
Fetze Pijlman, geboren in Rotterdam 1946, woonde in Wassenaar van 1961-1966. Zijn vader, Eduard Pijlman, was toen predikant van de Bloemcamplaankerk. Zijn eerste gedichten schreef Fetze in Wassenaar. Hij werd Neerlandicus. Van zijn hand verschenen tien gedichtenbundels en een aantal boeken en vertalingen. Martien van Vliet, houtkunstenaar, voelde zich geïnspireerd om voor de Wassenaarders een houtsculptuur te maken in de vorm van een boom, als drager van dit gedicht. Hij koos voor dit object, gemaakt van een stoere eik, waarin hij het licht laat schommelen tussen de woorden van het gedicht. De zinnen zijn in een glasplaat gegraveerd, die tussen houten ‘armen’ rust en als het ware vertroosting kunnen geven. De stam en de kruin zijn vormgegeven met een draaibank.