De opbouw van de Wegenwacht
140 jaar ANWB
In 1946 startte de Wegenwacht met een beperkt aantal trajecten in het westen van het land. Hier was het verkeer het drukst en zou de nieuwe dienst het meest lonen. De eerste patrouilles reden op de wegen Amsterdam-Sassenheim, Sassenheim-Den Haag-Rotterdam, Rotterdam-Gouda-Utrecht en Gouda-Den Haag. De dienst startte met zes wegenwachten. Drie woonden in Den Haag, één in Utrecht, één in Amsterdam en één in Rotterdam. De chef woonde in Den Haag. De pers was vanaf het begin zeer lovend.
Werving van wegenwachten
Met advertenties in De Autokampioen wierf de bond ervaren motorrijders. Ze begon in het westen van het land. Hier liepen de eerste Wegenwachtroutes. Kandidaten moesten ongehuwd en tussen de 25 en 30 jaar oud zijn en in de omgeving van Amsterdam, Den Haag of Rotterdam wonen. Ze moesten de rijbewijzen A en B te hebben en een goede kennis te hebben van auto- en motortechniek.
Wie bij de Wegenwacht wilde werken, moest een opleiding van de ANWB volgen. Tijdens de opleiding leerden de wegenwachten met beperkte middelen pechgevallen te analyseren. Ook EHBO was een belangrijk vak tijdens de opleiding, omdat er een grote kans was om verkeersongelukken tegen te komen. Ook omgaan met de klant was even een onderdeel van de opleiding. Lang niet iedere automobilist is immers even goed aanspreekbaar bij pech.
In de loop van de jaren vijftig zou de ANWB in hoog tempo motoren erbij kopen en nieuwe wegenwachten aannemen. In 1950 had de bond al meer dan honderd wegenwachten in dienst. Beetje bij beetje breidde de Wegenwacht het aantal routes uit totdat in 1950 de randen van Nederland waren bereikt. Bovendien startte de Wegenwacht bij wijze van proef ook met een zondagsdienst. Hiervoor koos ze een aantal drukke trajecten ui zoals Haarlem-Zandvoort en wegen in de bollenstreek tijdens het bollenseizoen.
Investeren op het oog op de toekomst
Het aantal wegenwachtleden steeg in de jaren vijftig snel aanvankelijk met zo’n tienduizend per jaar, maar midden jaren vijftig al met 30.000 jaarlijks. Het snel groeiend aantal auto’s had zijn effect op de pechhulp. In 1956 had de Wegenwacht meer dan 200.000 leden. Het aantrekken van telkens nieuwe wegenwachten, het openen van telkens nieuwe routes en de aanschaf van meer dan 200 nieuwe BSA’s waren omvangrijke investeringen. De leiding van de ANWB verwachtte echter dat de service lonend zou zijn op het moment dat Nederlanders massaal auto zouden rijden. Op basis van de ontwikkelingen in Frankrijk en Duitsland verwachtte de directie dat ook Nederlanders wanneer de welvaart zou stijgen, massaal auto’s zouden aanschaffen. Vanaf 1963, toen inmiddels 800.000 auto’s in ons land rondreden en 400.000 automobilisten lid van de Wegenwacht waren, kon de dienst zichzelf bedruipen. Investeren bleef echter het motto. Verspreid over het land zette de ANWB het ene na het andere wegenwachtstation op en vervolgens ook een landelijk praatpalennetwerk.
Deel deze pagina